Selecteer een pagina

Mabuya quinquetaeniata

Een door mij geschreven kweekverslag in Het Aquarium, 46ste jaargang, blz. 35-39.

Ervaringen met de blauwstaartskink (Trachylepis [voorheen: Mabuya] quinquetaeniata margaritifer)

Menig rechtgeaard terrariumhouder zal op zijn zwerftochten langs de verschillende reptielen- en amfibieënimporteurs wel eens hebben staan kijken bij de bak waarin hagedissen met prachtig oranje en blauw gekleurde staarten levendig door elkaar heen en weer krioelden. Op zijn vraag wat voor soorten hagedissen dit wel waren, volgde dan het verbazingwekkende antwoord, dat dit allemaal blauwstaartskinken zouden zijn.

Mabuya quinquetaeniata.

Het mannetje van de Blauwstaartskink (Mabuya quinquetaeniata) in mijn terrarium.

Inderdaad, het verschil tussen beide geslachten is zo opmerkelijk, dat het de argeloze leek nauwelijks kwalijk te nemen valt, dat hij ze voor verschillende soorten versleet. Deze fraaie, sterke, tamelijk makkelijk te houden hagedis, die tot de uitgebreide familie van de skinken behoort, wordt vrij regelmatig geïmporteerd en door de handel tegen aanvaardbare prijzen aangeboden.

Mabuya quinquetaeniata.

Hier het vrouwtje, duidelijk drachtig.

De blauwstaartskink vindt z’n natuurlijk woongebied ten zuiden van de Sahara en in het gehele Nijldal. Hij blijkt daar in grote aantallen voor te komen en is een echte cultuurvolger geworden. Men vindt hem bij voorkeur in de buurt van dorpen en steden, in veelal droog en steppeachtig gebied. Deze fors gebouwde hagedis kan een lengte van 25 à 30 cm bereiken. De lange, spitse staart is hierbij inbegrepen. Zeker voor wat zijn familie betreft heeft hij goed ontwikkelde poten, die erop duiden dat het dier snel uit de voeten kan, en ook in het terrarium zal u dat wel blijken. De volwassen vrouwtjes hebben vijf geelwitte lengtestrepen op een donkerbruine ondergrond en een witgele buikzijde. De keel is vaak geel tot oranje van kleur. De kleur van de staart, waaraan deze soort z’n naam dankt, is blauw. Het mannetje daarentegen is bruingroen op de rugzijde die bezaaid is met helderwitte, zwartomrande stippen. Ook bij hem is de buikzijde witgeel. Wanneer het dier ouder wordt, vervagen deze kleuren enigszins en wordt zowel de oranje staart als de rugzijde bruinachtig. Uit eerdere ervaringen met deze hagedis is mij gebleken, dat het ten opzichte van kleinere dieren agressievelingen zijn, die er geen problemen mee hebben een prooi ter grootte van een volwassen Anolis carolinensis-vrouw te verorberen. Gezien hun levendig en actief gedrag lijkt mij een ruim terrarium met een vloeroppervlak van tenminste een halve vierkante meter voor deze dieren een minimale vereiste.

Mabuya quinquetaeniata.

Alle eieren zijn duidelijk geopend, die in het midden heb ik een beetje “geholpen”.

Begin september 1974 kwam ik in het bezit van een volwassen paartje blauwstaartskinken. Deze werden bij mij thuis in een bestaand terrarium geplaatst dat 3 meter lang, 55 cm breed en 70 cm hoog was. In deze bak huisden reeds een volwassen paar Gerrhosaurus validus, 1 Cordylus giganteus, 1 Berberskink (Eumeces schneideri), 4 Parelskinken (Chalcides ocellatus), 1 grote Tokkeh (Gekko gecko) en een Berberpad (Bufo mauritanicus). De bodem bestond uit droog, grof rivierzand en een vochtig gedeelte met wat graspollen. Als schuilgelegenheid deden her en der verspreid liggende takken en stronken dienst. In de bodem is plaatselijk bodemverwarming aangebracht. De verlichting en verwarming wordt verzorgd door 2 persglaslampen van 100 Watt, terwijl ook een 40 Watt T.L.-balk aanwezig is. Het terrarium staat in een centraal verwarmde kamer. De enige beplanting, buiten het stukje gras, bestaat uit 2, apart in potten geplante agaven. Ook is er een 2 liter water bevattende drinkbak aanwezig. Eens in de 2 weken wordt de gehele bak met een sproeiapparaat kletsnat gespoten om hout en planten van stof en vuil te ontdoen. De aanwezige dieren worden regelmatig gevoed met krekels, wasmotten (larven) en treksprinkhanen uit eigen kweken.

jonge Mabuya quinquetaeniata.

De eerste jonge blauwstaart helemaal vrij uit het ei.

De nieuwe blauwstaarten bleken in het geheel niet schuw te zijn, ze aten direct goed en bevonden zich in goede conditie. Met de veel grotere Gerrhosaurussen zijn ze echter nog steeds uitermate voorzichtig, en ze blijven dan ook angstvallig uit hun buurt. Gelukkig geeft dat in een dergelijk grote bak geen enkel probleem. Ten opzichte van de medebewoners hebben ze nooit enig agressief gedrag getoond, en alles lijkt in redelijke harmonie samen te leven.

Mabuya quinquetaeniata 05

Een klein terrarium, eenvoudig ingericht en alle jonge mabuya’s gewoon bij elkaar.

Hoewel paringen door mij nooit werden waargenomen (ik ben overigens wel veel van huis), was het me begin oktober wel duidelijk dat het wijfje zwaar bezet was met eieren. Op 20 oktober 1974 zag ik het dier bezig met het afzetten van de eieren in de pot, waarin de grootste agave stond geplant. Hoe lang ze al bezig was, viel niet meer na te gaan, maar na rustig afgewacht te hebben tot ze klaar was en de eieren met een laagje aarde had bedekt, werd de pot met plant en eieren uit de bak gehaald. De eieren bleken goed beschermd tussen de wortels van de plant weggeborgen te liggen. Het Mabuya-vrouwtje had deze plaats, die regelmatig vochtig gehouden werd, kennelijk als de meest gunstige aanvaard. Het bleken 11 langwerpige, vuilwitte eieren te zijn, die zo’n anderhalve cm lang waren. Ze zagen er nogal gedeukt uit, maar bij het schouwen tegen het licht waren wel bloedvaatjes duidelijk zichtbaar.

Mabuya quinquetaeniata.

De jonge blauwstaarten, vooralsnog geen geslachtsonderscheid.

Nu was het zaak een geschikte broedplaats te verzorgen. Een klein aquarium, gevuld met 5 cm water moest hiertoe dienst doen. 2 Brede glazen, gevuld met gewassen, vochtig rivierzand werden in het water gezet en hierop kwamen de eieren te liggen (zie schema). Door het water nu met een eenvoudige aquariumverwarming, gekoppeld aan een thermostaat, te verwarmen kon de luchttemperatuur gemiddeld op 29 graden Celsius gehouden worden. Een op het bakje geplaatste glasplaat die het geheel op een ventilatiegat na afsloot, zorgde voor maximale luchtvochtigheid. Om de inhoud donker te houden en om tevens warmte te isoleren werd het bakje rondom en van boven met karton afgeplakt. Om de eieren na het zo nu en dan schouwen in dezelfde stand terug te kunnen zetten werden enkele eieren aan de bovenkant met een viltstift van een rood streepje voorzien. Dit bleek later geen nadelige invloed te hebben op de ontwikkeling. Begin november werd om het stadium van ontwikkeling te kunnen peilen 1 ei geopend en dit bleek een nog nauwelijks op een hagedis gelijkend embryo te bevatten. De andere eieren zagen er ondertussen goed uit, ze waren in de eerste twee dagen behoorlijk gezwollen en de schalen stonden prachtig strak. Tot mijn grote schrik begonnen half november echter enkele eieren (3) zwarte vlekken te vertonen. Aangezien ik vermoedde dat dit een vorm van verrotting betekende, heb ik 1 ei geopend, maar tot mijn grote spijt bleek het een normaal ontwikkeld jong te bevatten, dat zelfs na het openen nog 6 uur geleefd heeft. De ontwikkeling was kennelijk in een vergevorderd stadium; opvallend was reeds de fel blauw gekleurde staart van het jonge dier.

’s Middags 25 november werd het eerste scheurtje waargenomen in een der eieren. De andere waren allemaal duidelijk wat ingevallen en in de loop van de avond ritsten nog vijf andere jonge dieren met hun eitand de eischaal open. Verder gebeurde er niets. De volgende ochtend was de situatie ongewijzigd en de jonge blauwstaarten bleven braaf in hun geopende eieren zitten. Slechts het bewegen van een paar luchtbelletjes in het eierstruif was het enige teken van leven. In de loop van de dag werd het me toch wat te langdradig en heb ik de diertjes uit de eieren ‘geholpen’ en met een enorme vaart kwamen de aanvankelijk nog wat onwillige dieren uit de schaal zetten. Enkele hadden nog restanten van de eierdooier aan hun navelstreng hangen, maar deze werd al in de eerste. minuten afgeschuurd. Ondertussen werden ook de andere eieren geopend en in de loop van de dag en avond kwamen ook de andere diertjes uit het ei. Het is ongelooflijk dat de jonge diertjes die bij hun geboorte zo’n 6 à 7 cm groot zijn, uit een dergelijk klein eitje hebben moeten komen. Verbazingwekkend is tevens de prachtige fel blauw gekleurde staart. Geslachtsonderscheid is bij de jonge dieren nog niet te zien, maar ze zijn reeds in hun eerste levensuren geweldig kwiek en levendig.

Mabuya quinquetaeniata.

Deze foto werd gemaakt door de heer Arend van den Nieuwenhuizen, een topfotograaf (overleden 20 sept. 2015).

Als eerste woonruimte koos ik een klein terrarium, van 30 x 25 x  25 cm voor de 9 jonge dieren, dat ten behoeve van de hygiëne en handelbaarheid van een grindbodem en enkele stukken kurkschors werd voorzien. U kunt zich voorstellen dat dit zeer simpel is schoon te houden. Als verlichtingen verwarming diende een 25Watt gloeilampje. Reeds naeen halve dag aten de blauwstaartjes van de aangeboden jonge krekels en kleine wasmot larven. Het bepoederen van de voedseldieren met gistocal heb ik consequent tot op heden volgehouden en het drinkwaterbakje (een deksel van een jampot) was constant aanwezig en werd iedere dag verschoond en van 3 druppels vitamine AD aquosum (in water oplosbaar) voorzien. Drinken deden de jonge dieren bij voorkeur ’s morgens en daarom werd iedere avond het waterbakje verwijderd en ’s morgens vroeg van nieuw water voorzien, opdat de dieren zoveel mogelijk verse vitamine konden opdoen. Tevens roerde ik eens per weeknaast de vitamine AD 4 druppels vitamine V12 door het drinkwater. Natuurlijk bleven er na het voeren ettelijke krekels in de bak achter die niet werden opgegeten. Om deze krekels toch frequent van gistocal (een kalk gist vitamine AD preparaat), te voorzien zette ik ’s nachts een klein schaaltje gistocal in het terrarium, waarvan de krekels dan aten, en er dus gistocal in hun maagaanwezig was wanneer ze eindelijk werden verorberd.. De warmtebehoefte van de jonge blauwstaartskinken bleek behoorlijk hoog te zijn; direct onder de lamp waar ze graag steeds terugkomen om zich op te warmen, kon detemperatuur oplopen tot 40 à 45 graden C.De jonge dieren bleken, in tegenstelling tot b.v. Mabuya striata jongen, onderling geen agressief gedrag te vertonen. Mogelijk heeft het feit dat ze met een betrekkelijk groot aantal op een vrij klein stukje grond zaten, hier positief aan meegewerkt.Bijzonder opmerkelijk in het gedrag van de jonge dieren, was het na iedere activiteit spartelen en trekken met de staart. Zij trokken hierbij de staart veelal evenwijdig aan het lichaam en bewogen hem zoals een staart kan bewegen van een hagedis die hem zojuist heeft verloren. Een definitieve verklaring voor dit gedrag heb ik niet, maar mogelijk wel een suggestie. De blauwstaartskink kan evenals vele andere “hagedissen in nood” zeer gemakkelijk zijn staart verliezen; door de felle kleur wordt de staart alextra geaccentueerd, maar door deze op de zojuist beschreven manier te bewegen valt er nog eens extra de nadruk op en zal een eventuele belager sneller geneigd zijn naar dit lichaamsdeel te bijten of grijpen, hetgeen een extra bescherming voor de skink kan betekenen. Het is een theorie, die ik echter gaarne voor een betere geef.
.
Half november bleek het moederdier alweer drachtig en op 2 december 1974 werden op dezelfde plaats als de vorige keer, nu 10 eieren gevonden. Ook deze bleken bevrucht, want 5 weken later, op resp. 9, 10 en 12 januari 1975, kwamen ook hier de jongen uit het ei. De eieren werden op dezelfde manier behandeld als de vorige serie en hun ontwikkeling vertoonde ook geen uiterlijk verschil met de vorige serie.Het grootte verschil tussen 1e en 2e serie jongen was enorm. De 1e serie, slechts 2 maanden ouder, was ondertussen al gemiddeld 15cm lang en bijzonder fors en stevig van uiterlijk. Hun conditie liet zichtbaar niets te wensen over. Bij het overzetten van de 1e serie in een wat grotere bak (60 x 30 x 30 cm) bleken de dieren plotseling grote belangstelling voor fel witte kiezelsteentjes te hebben, en ik zag dat sommige zelfs vrij grote stenen naar binnen werkten. Ik realiseerde mij dat dit mogelijk op een behoefte aan kalk kon duiden en strooide wat kleine stukjes sepia in de bak; het resultaat was verbluffend; zonder uitzondering begonnen de jonge Mabuya’s er enthousiast van te eten. Uiteraard zorg ik ervoor dat er altijd voldoende kalk aanwezig is, in welk ontwikkelingsstadium de dieren ook verkeren. Later heb ik deze zelfde kalkbehoefte ook bij jonge Anolis carolinensis kunnen constateren.
.
Mogelijk is het u opgevallen dat alle hier beschreven geboortes plaats vonden in de tijd dat het voldoende voedseldieren vangen in de natuur een onmogelijke zaak mag worden geacht, en ik wil dan ook van de gelegenheid gebruik maken, het belang van het kweken van voedseldieren eens nadrukkelijk te onderstrepen. Een goed florerende krekelkweek en enkele simpele wasmotten kweken stelden mij in staat om, in een grote stad met weinig groen, 12-hoog op een flat, met goed gevolg en weinig moeite in de voedselbehoefte van de dieren te voorzien. Het lijkt me dan ook een eerste vereiste bij het verzorgen van hagedissen, deze voedseldieren te kweken.

Translate »